Het was ’s morgens nog op het nieuws: de eerste echte nachtvorst van deze winterperiode was een feit. En op het moment dat ik met mijn fiets het houten bruggetje op draaide, zag ik een witte schittering en dacht ik “dit is misschien niet handig”. Boem. Op hetzelfde moment dat ik dat dacht, schoof mijn fiets onder me vandaan en landde ik met een klap op mijn rechterbil. Een val in slow motion. Sinds Kill Bill en The Matrix weten we hoe dat eruit ziet. En wat doet een volwassene na zo’n onfortuinlijke gebeurtenis? Die staat zo snel mogelijk op, voelt even of alle ledematen nog heel zijn en kijkt dan schichtig om zich heen om zich ervan te overtuigen dat er gelukkig geen getuigen waren. Raar, toch?
Wat lijkt het me soms heerlijk om weer kind te zijn. Om op zo’n moment gewoon slap op de grond te gaan liggen en in huilen uit te barsten. Want dat is toch wat ik diep van binnen wil, uiting geven aan schrik en pijn en medeleven oogsten. Maar nee, wij grote mensen herpakken ons, houden ons groot en zeggen dingen als “het valt wel mee, hooguit een blauwe plek” en vooral “stom, hè, niet goed opgelet. Ik zag dat het glad was, maar toch.” Alsof je je moet verontschuldigen voor een beetje pech, een scheurtje in een perfect voorkomen. Of je nu uitglijdt, struikelt of je stoot, je wilt liever niet dat anderen zo’n losers actie zien. En… je zoekt de schuld bij jezelf. Want pech bestaat niet, alles heeft een schuldige. Zelfs in de uitdrukking ‘domme pech’ schuilt nog een veroordeling.
Toch zijn er volwassenen voor wie dit niet geldt. Die zich voor het oog van de camera ter aarde storten en dreinend blijven liggen. Maar eigenlijk kun je die niet serieus nemen, toch?